Oktober is Maand van de Geschiedenis. In een aantal artikelen nemen wij u deze maand mee op reis in de historie van KNRM-reddingstation IJmuiden. Vandaag deel I.
Op 2 december 1950 om 04:00 uur probeerde het Griekse stoomschip Metamorfosis tijdens zware westerstorm en hoge zeeën de haven van IJmuiden binnen te lopen. De eerste poging mislukte; de loods gaf de Griekse kapitein de raad voor anker te komen, maar hier had hij geen oren naar. Er waren nog maar weinig kolen aan boord en hij wilde persé naar binnen.
Om 05:10 uur waagde de Metamorfosis het opnieuw. Vlak voor de pieren werd het schip door geweldige grondzeeën uit de koers geslagen en liep bijna op het Noorderhoofd. Door het roer snel bakboord aan boord te leggen, werd deze ramp vóórkomen. De storm joeg het schip naar de banken benoorden de Noordpier, het stootte hard op de zandbodem en met een geluid als een kanonschot scheurde de Metamorfosis in twee stukken. De bulderende golven stortten zich als wilde beesten op hun prooi. Gelukkig was de hele bemanning op het achterschip: 28 mannen, 2 vrouwen en de scheepskat Meta. In angstige spanning wachtten de schipbreukelingen nu op de komst van een reddingboot.
Voordat de noodseinen van de marconist door Scheveningen Radio werden opgevangen, had Kustwacht IJmuiden al alarm gemaakt: de uitkijk bij de haven had immers al gezien, dat de Griek in gevaar verkeerde. Twintig minuten later werden de trossen van KNZHRM-reddingboot Neeltje Jacoba losgegooid en de reddingboot ging het stormgeweld tegemoet. Nu kwam het eropaan langszij van het wrak te komen, dat slechts 150 meter van de Noordpier lag, zodat er voor de reddingboot niet veel ruimte was om te manoeuvreren. De Neeltje Jacoba liep buiten de Metamorfosis om de wal in en de golfstillende oliekranen werden opengezet.
Op de derde bank stonden zeer zware zeeën; de reddingboot kreeg harde klappen te verduren. Langzaam werd het wrak benaderd. De Grieken stonden met zwemvesten om, klaar om over te springen Ook de nog heel jonge vrouw van de kapitein (16) en de 59-jarige stewardess hadden zwemvesten om. De stewardess hield de angstig miauwende scheepskat Meta stijf in haar armen. Daar kwam de Neeltje Jacoba aan steigeren. Een zoeklicht was op het springnet gericht. De reddingboot lag geen moment stil. Soms werd zij opgetild tot boven de brug om een ogenblik later diep in een golfdal te vallen.
De schipbreukelingen durfden nog niet te springen. De marconist zat op de verschansing met z’n benen buiten boord, klaar om zich te laten zakken. De redders schreeuwden, dat hij weg moest gaan, maar het was al te laat. Een grondzee kwakte de reddingboot tegen de scheepswand en de benen van de marconist raakten bekneld. Zijn makkers grepen hem en wierpen de gewonde marconist in het springnet van de dansende reddingboot.
Eerst werd getracht de beide vrouwen over te nemen. Telkens probeerde de Neeltje Jacoba zo dicht mogelijk te naderen. Eindelijk waagden zij de sprong maar helaas moest de stewardess scheepskat Meta loslaten. Het doodsbenauwde dier krabde haar zó fel, dat zij vlak voordat zij door de redders aan boord van de Neeltje Jacoba werd getrokken, de handen opende. In een oogwenk was Meta verdwenen. Een der stuurlieden probeerde het dier nog te pakken, maar in het donker was er geen kans om Meta te vinden.
Eén voor één sprongen de Grieken aan boord van de reddingboot. Een vol uur bleef de Neeltje Jacoba in actie terwijl zij voortdurend door woeste golven, besprongen werd en tegen de Metamorfosis aansloeg. De gewonde marconist lag in de stuurhut, de overige schipbreukelingen waren over de voor- en achterkajuit verdeeld. Kwart over zeven lag de Neeltje Jacoba weer op haar ligplaats in de Vissershaven. Dertig mensen had zij van een wisse dood gered. De schipbreukelingen werden in hotel Augusta ondergebracht, waar zij droge kleren en koffie kregen.
De kapitein van het Griekse schip was dankbaar voor de redding maar hij was zijn schip kwijt en dat is een vreselijk iets voor een kapitein. Eerst toen zijn jonge vrouw over de schrik heen was, besefte zij dat haar speelmakker en troetelkind, de scheepskat Meta, op het wrak was achtergebleven. Tevergeefs probeerde de stewardess haar te troosten; de gedachte aan het arme dier, dat, als het nog niet in zee was gespoeld, radeloos van angst zou zijn, liet haar echter niet los.
Met dagworden kon men van het hoge duin bij de Semafoor het wrak zien liggen. Witte brandingsgolven stortten zich er voortdurend overheen. Tussen de vele auto's van belangstellenden, die (na het bericht op de radio van een scheepsramp) naar IJmuiden waren gekomen om de gebroken Metamorfosis te zien, stond ' jonge Griekse vrouw, nog steeds hopend, dat haar beestje aan boord van het wrak zou zijn. Met een kijker tuurde zij naar de zwarte scheepromp, maar er was geen leven meer te ontdekken.
Toen de bemanning van de Neeltje Jacoba hoorde, dat Meta was achtergebleven, zei de schipper “Dan gaan we er weer heen jongens. De wind neemt af en morgen zal het wel gaan." De storm, die de Metamorfosis parten had gespeeld, was inderdaad spoedig uitgeraasd. De volgende dag, zondag 3 december stond er nog wel lange deining, maar de wind was gaan liggen.
Opnieuw ging de reddingboot naar het wrak en al moest de schipper terdege oppassen; hij had de Neeltje nu in bedwang, want de branding had weinig kracht meer. Drie redders klauterden op het zwaargehavende wrak. Zouden zij Meta nog vinden? Noch op dek, noch in de half onder water staande hullen zagen zij de poes; zij zochten zelfs in openstaande kasten, maar nergens een spoor van het arme dier. Na twintig minuten trok de schipper van de Neeltje Jacoba aan de luchtfluit; er begon wat meer deining te staan en hij wilde van het wrak vandaan. “De poes is er niet meer”, schreeuwde een van de redders, die op de brug stond, “we komen direct”.
Net wilde hij de trap afglijden toen hij een angstig “Miauw! Miauw!" hoorde. Hij keerde zich om en zocht waar het geluid vandaan kwam. “Meta, Meta” riep hij “Miaauw! Miaauw!” klonk het klagelijk. “Ik zie d’r!” riep hij naar z’n maat, die een dek lager aan het zoeken was, “Het beest zit op de kompasstandaard op het dak van het stuurhuis!” En jawel. Meta was naar het hoogste puntje van het schip geklommen in haar angst en daar had zij nu ruim 24 uur gezeten. Een paar stevige zeemansknuisten grepen het rillende, grauwe beestje, dat nu niet meer tegenstribbelde.
Aan boord van de Neeltje Jacoba ging de vlag in top, dan konden zij meteen aan de wal zien, dat Meta gered was. Twintig minuten later lag de boot weer langs de steiger in de Vissershaven. Er stonden heel wat mensen aan de wal en Meta zal wel nooit in haar poezenleventje zo het middelpunt van de belangstelling zijn geweest. Dat de jonge Griekse vrouw van de kapitein overgelukkig was hoef ik eigenlijk niet te zeggen, dat spreekt immers vanzelf. Maar wat zij allemaal tegen Meta zei verstond niemand, want dat was Grieks.
Door H. Th. de Booy (Uit Kris Kras)