Drie zeezeilers van verdrinkingsdood gered
De noordpier van IJmuiden. Het is een geliefd object voor de avontuurlijk ingestelde strandwandelaar. Maar tegelijkertijd is het de schrik van elke zeevarende die ooit met stormweer de haven van IJmuiden heeft moeten aanlopen. Ook reddingbootbemanningen blijven bij slecht weer het liefst een eind bij de blokkendam vandaan, al is men zich altijd bewust geweest van de dag die ooit zou komen: de dag waarop er een schip op de pier terecht zou komen. De bemanning van een reddingboot zal het gevaar van de stenen en de daar kolkende zee in de ogen moeten kijken. Die dag was 4 september 2001. De redders Haasnoot, Van Wilgenburg, Langbroek, De Boer, Van der Hammen en Bakker zullen deze redding niet snel vergeten.
De reddingboot Donateur staat op het strand, met de neus naar zee. De boot kan nu elk moment in zee worden gereden en dan begint voor de vierkoppige bemanning de strijd met de zes meter hogebranding. Het lijkt een onmogelijke strijd: de onophoudelijke zware brekers tegen een aluminium boot van zo’n tien meter lang. Toch zijn de redders vastbesloten. Als er mensenlevens in gevaar zijn, dan vraagt dat om redding…
Eenmaal gelanceerd koerst schipper Van Wilgenburg eerst recht tegen de branding in, op zoek naar enige diepte. Vervolgens legt hij de reddingboot dwarszees en met een snelheid van 10-12 mijl vaart de reddingboot al zoekend richting noordpier. De laatste melding zorgt er echter voor dat Van Wilgenburg de snelheid beetje bij beetje opvoert tot 30 knopen. De schipper prent zichzelf daarbij voortdurend in dat hij over een brandingboot beschikt en dat een dergelijke snelheid, ook onder deze omstandigheden, te doen moet zijn.
Op zoek naar het schip
Zijn bemanningsleden geeft hij opdracht scherp uit te kijken. Naar drijvende voorwerpen of mensen, maar ook naar de hoge zeeën. De hoogste wil Van Wilgenburg niet dwarszees nemen, zodat hij zo nu en dan opstuurt en de reddingboot met de kop in zee duwt. Reddingboot De Christien moet inmiddels in de buurt zijn, maar van een ander schip is niets te bekennen. De huizenhoge golven en het rondvliegende schuim maken dat de leefwereld van de redders verkleind wordt tot enkele vierkante meters.
De Christien ligt inderdaad op zo’n vijfhonderd meter, met de neus richting strand, evenwijdig aan de noordpier. De bemanningsleden kijken vanaf open zee, waar onder deze omstandigheden de golven al breken, in het gebied waarin het moet gaan gebeuren. Ongewild is er enige twijfel over de melding. De zee is zó wild en er is zoveel beweging op een klein gebied dat iets anders eenvoudig voor een jacht of een scheepje aangezien zou kunnen worden. “Daar! Zwaaiende mensen op de pier! Bij die autolampen!” Langbroek ziet het ook en weet nu dat het menens is. De gashendels gaan voorover en de 1360 pk doen hun werk: de Christien schiet met de snelheid van de golven mee de branding in. Voor hen zien de vijf bemanningsleden nog net de Donateur voorlangs kruisen. De reddingboot van Wijk aan Zee is een fractie eerder bij de noordpier.
“Aan dek!”, schreeuwt Van Wilgenburg, terwijl hij zelf de reddingboot met de kop in de golven legt en al manoeuvrerend steeds dichterbij het scheepje probeert te komen. Als het juiste moment zich aandient, zet de schipper de Donateur met het bakboordachterschip tegen het jacht.
Apatische reactie van de drenkelingen
De schipbreukelingen reageren apathisch op de aanwezigheid van een reddingboot. “Kom dan!” De drie mannen aan dek proberen op alle mogelijke manieren de schipbreukelingen duidelijk te maken dat zij naar het voorschip moeten komen. Eentje pikt die signalen op, de ander lijkt tot niets meer in staat en blijft achter in de kuip. De Donateur is inmiddels vrijgevaren en pas als de zeiler het voorschip is genaderd, zet Van Wilgenburg de reddingboot voor de tweede maal bovenop het jacht. De drie opstappers pakken de man bij zijn kleren en trekken hem met alle macht aan boord. Dan is de kans alweer verkeken en moet de Donateur opnieuw vrijvaren.
Toch iemand overboord
Als voor de derde keer wordt aangestuurd, zien de redders dat de kuip leeg is. Een moment gebeurt er helemaal niets. Dan reageert opstapper Bakker als eerste. “Hij is overboord!”, en wijst zijn schipper de man die in de kolkende zee terecht is gekomen en van tijd tot tijd onder water verdwijnt. Na luttele seconden ligt de reddingboot naast de drenkeling, die geen reddingvest draagt, zichtbaar uitgeput is en snel bij het inmiddels zinkende jacht vandaan drijft.
“Onze beurt!”, roept Langbroek zijn mannen toe als ze een derde zeiler aan dek zien verschijnen. Nu de Donateur druk is met de overboord geslagen drenkeling, manoeuvreert Langbroek de Christien tussen het jacht en de Donateur. Lanser, Haasnoot en Hermans gaan aan dek. Van der Hammen blijft in het stuurhuis achter om zijn schipper bij te praten. Uitkijkend door de achterdeur informeert hij zijn schipper om de zoveel seconden wat de afstand is tussen de Christien en de druk manoeuvrerende Donateur. “Vier meter!” Langbroek hoort Van der Hammen en kan zijn verdere aandacht dus richten op wat er voor hem gebeurt.
"Voor míjn ogen verdrinkt er niemand"
Op het voordek roept Haasnoot tegen Hermans dat hij overboord zal springen als langszij gaan niet meer mogelijk blijkt te zijn. Hij ziet zichzelf voor de keuze: óf de zeiler verdrinkt, óf hijzelf gaat overboord in een poging de man te redden. “En voor mijn ogen verdrinkt er niemand”, denkt Haasboot. “Vijf meter!”
De drie opstappers op de Donateur staan in het smalle gangboord en hebben de drenkeling beet gekregen. De zware man is aan het einde van zijn krachten en geeft geen enkele medewerking bij het aan boord komen. In een poging de man toch aan boord te trekken, gebeurt het omgekeerde: Redder De Boer door de drenkeling overboord getrokken. Van Wilgenburg ziet het gebeuren en houdt zijn schip zo dicht mogelijk bij de drenkelingen, wat met de aanstormende zeeën geen eenvoudige klus is.
Als het voorschip loskomt van het jacht, twijfelt Haasnoot geen moment en springt overboord. Langbroek zou nu het liefst hard achteruit slaan, om ruimte te maken voor zijn zwemmende opstapper, maar hij kan niet achteruit. Hij kan sowieso geen kant op. Voor hem liggen de stenen en zwemt zijn collega, achter hem ligt een andere reddingboot met een man overboord en dwars in komen de zes, zeven meter hoge golven. Voor Langbroek is het zaak zoveel mogelijk stil te blijven liggen. En dat is haast onmogelijk, te meer daar de waterjets door het vele schuim meer lucht dan water binnenkrijgen en de reddingboot dus vermogen mist. “Vier meter!”
Op het jacht gesmeten
Haasnoot wordt voor de ogen van zijn collega’s door een zware breker op het jacht gesmeten. Water uitspugend en naar adem happend kruipt hij naar de man, die nog altijd amper reageert op de verrichtingen van de hulpverleners. “Kom, we gaan!”, roept Haasnoot de man toe, niet wetend dat hij met een Duitser te maken heeft. “Hier redden we het ook niet. Kom achter mij aan!” Op dat moment worden de twee door een overkomende breker gegrepen en over het jacht gespoeld. Gelukkig vindt Haasnoot houvast. Ook de man blijft aan boord.
“Ik moet mijn reddingvest opblazen”, is het eerste dat De Boer door zijn gedachten schiet. Het opgeblazen vest belemmerd hem weliswaar in het vasthouden en begeleiden van de drenkeling, die hij inmiddels heeft omarmd, maar het extra drijfvermogen van het vest zal nodig zijn om niet alleen hemzelf, maar ook de drenkeling boven te houden. “Met hoeveel personen waren jullie?”, vraagt Van Wilgenburg aan de eerste geredde, die op de bok naast de schipper is beland. “Mit drei!”, is het korte, maar gewenste antwoord van de Duitser. “Gooi dan een lijntje”, schreeuwt de schipper dan naar zijn bemanningsleden, die voor de schijnbaar onmogelijke taak staan om een passieve, naar schatting honderd kilo wegende drenkeling binnenboord van een hevig tekeer gaande reddingboot te krijgen. Maar het lijntje blijkt niet nodig.
Bovenmenselijke inspanning
Met een bovenmenselijke inspanning slagen de twee resterende opstappers erin de man binnenboord te trekken, daarbij geholpen door een van onderen duwende De Boer. Het aan boord trekken gebeurt met zoveel geweld dat zelfs de spijkerbroek van de man aan stukken wordt getrokken. De Boer zelf is met één beenbeweging en dankzij goed ingrijpen van zijn collega’s binnen een paar seconden weer aan boord.
“Mensen binnenboord. Negen meter!” De afstand tussen de beide reddingboten is langzaam groter geworden. “Oké Richard. Ik weet genoeg. Ga ook maar naar buiten en zorg dat iedereen thuis komt!” Langbroek manoeuvreert het voorschip van de Christien weer tot bij het zinkende jacht. Zijn opstappers maken van die gelegenheid gebruik en werpen Haasnoot een lijn toe. Haasnoot snapt hun bedoelingen en roept “Vasthouden!” Drie seconden later worden de twee door de Christien van het jacht getrokken. Haasnoot houdt de lijn daarbij in zijn ene hand, terwijl hij met de andere arm de drenkeling boven water probeert te houden. Dit lukt ten dele. Af en toe schiet de man onder water. Als de twee drenkelingen even later ook nog door de hevig tekeer gaande reddingboot worden geraakt, worden de kansen er niet beter op. Haasnoot moet de werplijn laten schieten.
Een veilige thuisreis
Op de Donateur worden inmiddels de voorbereidingen getroffen voor de thuisreis. Hiervoor zal de reddingboot nog eenmaal dwars door de branding moeten. Kustwachtcentrum, hier de Donateur. Wij hebben twee man aan boord, de derde wordt door de Christien aan boord genomen. Het jacht moet worden opgegeven. Wij gaan retour station. De Boer en Bakker gebaren de tweede drenkeling, die op het achterdek ligt, dat hij in het stuurhuis moet komen, maar de man blijft liggen waar hij ligt. Op hetzelfde moment valt de Donateur in een ongewoon diep golfdal. Bakker komt daarbij los van de grond en valt vervolgens bovenop één van de geredden, die daarbij een grote hoofdwond oploopt. Tijd om daar veel aandacht aan te besteden, is er niet. De reddingboot moet naar ruimer water.
Als Haasnoot de werplijn opnieuw te pakken krijgt, gaat het allemaal toch nog onverwacht snel. De twee drenkelingen worden naar de overboord hangende trap getrokken en door inspanning van Hermans, Van der Hammen en Lanser aan boord geholpen. Haasnoot is redelijk snel weer op de been, maar de drenkeling, die alleen in zijn ondergoed is gekleed, ligt uitgeteld in het gangboord. Dat de opstappers hem toeschreeuwen dat hij moet lopen, mag niet baten. Uiteindelijk schuift de man beetje bij beetje naar het achterdek. Als hij voor de deur is aangekomen, wordt de achterdeur geopend en gaat het vijftal zo snel mogelijk naar binnen. Een geopende deur is onder deze omstandigheden levensgevaarlijk.
Na overleg wordt besloten met beide reddingboten naar de steiger van de Christien te varen, waar een ambulance klaarstaat. De redders gaan van boord en komen in het stationsgebouw van IJmuiden langzaam op verhaal. Ook voor hen was dit de limiet. Het ontzag voor de noordpier bleek gegrond…
Redden. Dag en nacht. Vrijwillig.