Het gevaarlijke roeitijdperk
Dat de KNRM een rijke geschiedenis heeft, mag geen verrassing meer zijn. We zetten ons sinds 1824 kosteloos in voor mensen in nood op het water. Na een alarmering komen de redders en de reddingboten in actie. Tegenwoordig zijn de boten die we gebruiken bij reddingsacties veilig en goed uitgerust, maar toch zijn er in de historie van de KNRM 45 roeiredders en 24 bemanningsleden van gemotoriseerde reddingboten om het leven gekomen bij het uitoefenen van hun taak.
De boten kende veel beperkingen
Kun jij je al voorstellen hoe reddingen er vroeger aan toe gingen? Pas vanaf 1895 is de KNRM de reddingen gaan uitvoeren met stoomreddingboten. Tot die tijd hadden we alleen roeiboten waar we de schepen mee moesten redden uit gevaarlijke situaties. En dat terwijl de inzet van de roeireddingboten veel beperkingen kende.
De roeiredders en bemanningsleden van de KNRM kregen vroeger tevens alleen maar een pet, een trui en een oliejas. Gelukkig hebben ze nu een overlevingspak die is uitgerust met alles wat de bemanningsleden nodig hebben om hun taak goed te volbrengen. Maar toch blijven de boten het belangrijkste middel tijdens een actie.
Van roeiboot naar motorboot
Toen de eerste motorreddingboten werden gemaakt, werden de omstandigheden waar de redders in moesten ook zwaarder. Er waren namelijk steeds meer omstandigheden waarin we kónden helpen. De risico's werden daardoor helaas niet kleiner.
Sinds 1895 was de eerste stoomreddingboot President van Heel inzetbaar vanuit Hoek van Holland. Enkele jaren later gevolgd door de eerste motorreddingboten met een benzine- of dieselmotor. In 1910 werd op Terschelling de reddingboot Brandaris in dienst gesteld. Beide genoemde reddingboten verrichtten talrijke spectaculaire reddingen onder extreem slechte weersomstandigheden, waarin een roeireddingboot absoluut niet had kunnen opereren.
Drie reddingbootrampen in 1921
Op 9 april 1921 voer de roeireddingboot van Schiermonnikoog uit voor een gesignaleerde vuurpijl. Op zee werd het zeil gehesen, maar van een schip in nood was geen sprake. Op de terugweg kenterde de boot in de hoge branding van het Friese Gat. Schipper Dubblinga en roeier Visser verdronken. Tien anderen werden na drie uur gered door een passerende trawler.
Op 23 oktober 1921 voltrok zich binnen enkele uren een ramp met twee reddingboten. De stoomreddingboot President van Heel kapseisde op de Maasvlakte nabij het gestrande s.s. Falaise. Zes redders verdronken, één overleefde door op de kiel te klimmen. In dezelfde storm voer de reddingboot Brandaris uit voor het in de Eierlandse Gronden, tussen Texel en Vlieland, gestrande schip Liesbeth. De reddingboot keerde niet terug en is ook nimmer teruggevonden. De vier redders verdronken en alleen het lichaam van schipper Wiegman werd gevonden.
Deze rampen waren aanleiding voor het ontwerpen van zelfrichtende motorreddingboten. Die hebben er sinds 1927 voor gezorgd dat het reddingwerk veiliger werd. Desondanks kwamen sindsdien nog 18 redders om het leven, door het kapseizen van de reddingboot of doordat zij overboord sloegen op zee. Hun nagedachtenis houdt de KNRM in ere. Reddersmonumenten voor alle omgekomen redders staan in Den Helder en Hoek van Holland. De lijst met namen is hier op de website van de KNRM te vinden.