1824
Rond Terschelling vergingen tot de 19e eeuw veel schepen, die onderweg waren naar verre havens of Nederlandse handelssteden. Er werden zelden reddingen verricht, waardoor honderden zeelieden verdronken. Direct na de oprichting van de reddingmaatschappij in 1824 kwam ook op Terschelling een reddingstation en kreeg men de beschikking over een lokaal gebouwde reddingboot.
De eerste roeireddingboten waren ‘Groenlandse sloepen’ of lokaal vertrouwde boottypes die voor visvangst of andere werkzaamheden werden gebruikt. Ze waren snel en wendbaar, met tien roeiers en een stuurman aan boord. Voor het reddingwerk werden ze onzinkbaar en zelflozend gemaakt.
In de loop der jaren kwamen er op het eiland meerdere reddingstations of werden boothuizen verplaatst naar een meer geschikte locatie. Zo stond het boothuis van Paal 8 oorspronkelijk bij Paal 7.