De mentaliteit van de vrijwillige redders is onveranderd
De mentaliteit van de vrijwillige redders is onveranderd Walter Schol (52) was 1,5 jaar bemanningslid bij reddingstation IJmuiden, toen op 20 januari 2012 om half 5 ’s ochtends de pieper ging: ‘schip NUC’ (Not Under Command). Het Filipijnse containerschip Aztec Maiden was vertrokken vanuit Amsterdam en na de sluis in problemen gekomen. Tijdens een westerstorm kampte het met een motorstoring en dreef naar het strand van Wijk aan Zee.
De toenmalige reddingboot van IJmuiden, de Koos van Messel (Arie Visserklasse) en de reddingboten van Wijk aan Zee en Egmond aan Zee rukten uit met golven tot wel 3,5 meter. De Aztec Maiden lag toen ongeveer 1 mijl uit de kust. “Onderweg hoorden we een doffe dreun. Het schip had de grond geraakt. Bij zo’n groot schip zijn we er om de opgeroepen sleepboot te assisteren bij het maken van sleepverbindingen én voor de veiligheid van de bemanning”, vertelt Walter. “De bemanning was in paniek en wilde via de loodsladder het schip verlaten en naar de kant zwemmen. Dat is echter gevaarlijker dan aan boord blijven.” Plotseling gooien de matrozen een werplijn (keesje). “De lijn kwam over de reddingboot en dreigde in de waterjets te komen. Een collega en ik wilden snel handelen om dit te voorkomen, maar een enorme golf sloeg over de boot. We konden ons net vasthouden aan de reling, maar snel erna spoelde een tweede golf ons naar het achterdek. Mijn collega belandde tegen de kantelklep, ik raakte met mijn been bekneld tussen het hekwerk en de tube.” Door de kracht van het water was de zwarte opblaasbare rubberrand naar buiten gedrukt, waardoor ruimte ontstond tussen het hekwerk en de tube. De tube schoot terug toen het water weg was. “Ik zat muurvast. Een sterke collega probeerde de tube weg te drukken, maar dat was onbegonnen werk.” Muurvast en onder water. Opnieuw raakte een golf de boot. “Daar lag ik, muurvast onder het water in het gangboord. ‘Ik ga toch niet verdrinken aan boord van een reddingboot?’, dacht ik. Ik zette mijn andere voet tegen het hekwerk en heb met al mijn kracht mijn been er tussenuit getrokken. Het voelde alsof deze door een wringijzer gehaald werd. Al mijn onderhuids vet zat onderin mijn voet. Ik ben op m’n kont naar het stuurhuis gekropen, ben gaan liggen en toen is mijn lampje uitgegaan.”
De reddingbootbemanning ging vol gas terug naar het reddingstation. Toen Walter wakker werd en z’n ogen opende, was hij omringd door bezorgde collega’s. “Ik had zóveel pijn. Voorzichtig trokken we mijn overlevingspak uit. Er was geen uitwendig letsel, maar in het ziekenhuis bleek mijn been zwaar gekneusd en mijn kniebanden flink uitgerekt. Het heeft een paar maanden geduurd, voordat ik weer volledig up and running was.” Walters collega’s zijn teruggegaan naar de Aztec Maiden en hebben nog twee dagen de commerciële maritieme hulpverleners geholpen bij het vlottrekken van het schip. “Stoppen is nooit bij mij opgekomen. Ik blijf dit doen naast mijn baan als Operationeel Inspecteur voor de reddingstations in Noordwest-Nederland. Vanaf dag één was ik besmet met het KNRM-virus en dat zit nog steeds in mijn lijf.”