1824
Noordwijk aan Zee behoort tot de oudste reddingstations van de KNRM, die in de maanden na de oprichting van de maatschappij van reddingmaterieel werden voorzien. In Noordwijk werd bij de oprichting van de Redding Maatschappij in 1824 direct een opzichter benoemd. Er waren reeds drie geschikte boten beschikbaar om als reddingboot te gebruiken. Toch werd voor het reddingstation alvast een nieuwe roeireddingboot besteld, die in 1825 gereed was en snel haar nut bewees.
De reddingboot werd bemand door sterke roeiers, vrijwillige opstappers genoemd.
Het materieel was voor die tijd modern, maar vergeleken met nu erg primitief. Toch werden er gedurfde reddingen mee verricht onder slechte weersomstandigheden.
Het reddingstation verrichtte de eerste redding pas in 1831. De roeireddingboot haalde vijf opvarenden van het gestrande zeilschip Dorothea. In 1833 volgde de tweede geslaagde redding. Van frequente hulpverlening was toentertijd dus nog geen sprake. Wel moet gezegd dat bijna elke actie raak was: in verreweg de meeste gevallen moest de roeireddingboot met stormachtig weer door de branding naar gestrande schepen.
Zoals op 14 september 1870, toen de brik Pyleon in een noordwesterstorm strandde. De gehele bemanning werd door de Noordwijkse roeireddingboot van boord gehaald en veilig aan wal gebracht. Twee maanden later sloeg de schoener Gyda uiteen op de derde bank, recht voor Noordwijk. De roeireddingboot was tijdig ter plaatse en wist de zeelieden van een wisse verdrinkingsdood te redden.
Andere aansprekende reddingacties volgden in 1873 (8 geredden van bomschip Gezusters), 1890 (15 geredden van loggerschip Vertrouwen) en 1893 (4 geredden van schoonerschip Transet). Die laatste redding werd overschaduwd door het overboord slaan en verdrinken van één van de schipbreukelingen.
De eerste roeireddingboten zijn ‘Groenlandse sloepen’, die bij de walvisvangst worden gebruikt, met tien roeiers en een stuurman aan boord. Voor het reddingwerk zijn ze onzinkbaar en zelflozend gemaakt.