1824
Direct na de oprichting, op 11 november 1824, werd tijdens een inspectiereis langs de kust besloten ook voor Callantsoog een reddingboot te laten bouwen. De toegang tot de haven van Amsterdam verliep nog via het Marsdiep (getij geul tussen Den Helder en Texel), hetgeen de zeilschepen dwong om bij Callantsoog al dicht onder de kust te komen om via het Schulpengat in het Marsdiep te komen. Het strand ten noorden van Callantsoog tot Huisduinen was berucht om zijn strandingen.
De roeireddingboot werd op een bootwagen door paarden naar het strand gereden. Het boothuis stond in het dorp tussen de bebouwing.
De eerste roeireddingboten waren ‘Groenlandse sloepen’, die bij de walvisvangst werden gebruikt. Ze waren snel en wendbaar, met tien roeiers en een stuurman aan boord. Voor het reddingwerk werden ze onzinkbaar en zelflozend gemaakt.
De eerste redding verrichtte men al in 1827. Twee opvarenden werden gered van een gestrand schip. In de jaren daarna bleef het rustig. Pas in 1833 volgde de tweede geslaagde redding. In de loop der jaren redden de Callantsogers vele schipbreukelingen van de verdrinkingsdood. Een hoogtepunt uit het begin van de primitieve roeireddingboten was de redding van de opvarenden van de Engelse bark Hospodar in 1881 met een equipage van 26 mannen en daarbij 3 vrouwelijke passagiers met een kind. Een jaar later was er een dieptepunt, toen bij een reddingsactie bij het gestrande Engelse ss Trathmore, 6 mensen van het station en 2 schipbreukelingen verdronken.