1824-1863
Rond Ameland vergingen tot de 19e eeuw bij stormweer uit het noorden veel schepen. Honderden zeelieden zijn rond Ameland verdronken en er werden zelden reddingen verricht. Toch waren er toen al dappere Amelanders die schipbreukelingen wisten te redden. Soms met een boot, soms zelfs met paarden. Direct na de oprichting van de KNRM in 1824 werd daarom ook op Ameland in Nes een reddingstation opgericht.
Twee jaar later volgde Hollum. De eerste roeireddingboten waren ‘Groenlandse sloepen’ of lokaal vertrouwde boottypen die voor visvangst of andere werkzaamheden werden gebruikt.
De roeireddingboten werden bemand door sterke roeiers. Meestal vissers en zeelieden die ’s winters met storm thuis waren. Voor het vervoer werden paarden geleverd door boeren uit de omgeving. Op Ameland duurde die traditie voort tot 1988 (in Hollum).
Bij reddingsacties in 1844, 1861 en 1863 in de kolkende branding worden veel schipbreukelingen gered, maar komen in totaal acht roeiredders om het leven. Zij laten weduwen en veel kinderen achter.